De vertrouwenspersoon als professionele derde: tussen loyaliteit en onafhankelijkheid
De vertrouwenspersoon bevindt zich in een unieke positie binnen de organisatie. Hij of zij is er om medewerkers te ondersteunen en te luisteren, maar opereert tegelijkertijd in opdracht van de werkgever. Die dubbele inbedding – onderdeel van het systeem, maar tegelijk hoeder van de veiligheid binnen dat systeem – vraagt om een bijzondere vorm van professionaliteit: de kunst om onafhankelijk te zijn binnen een afhankelijkheid. De vertrouwenspersoon is in die zin een ‘professionele derde’: nabij genoeg om vertrouwen te wekken, maar op voldoende afstand om geloofwaardig te blijven.
In veel organisaties ontstaat spanning tussen loyaliteit aan de organisatie en trouw aan de principes van het vertrouwenswerk. De vertrouwenspersoon werkt immers namens de werkgever, die verantwoordelijk is voor het psychosociale arbeidsomstandighedenbeleid. Tegelijkertijd vertegenwoordigt hij of zij de belangen van medewerkers die zich onveilig voelen. In situaties waarin die twee belangen botsen, wordt de onafhankelijkheid van de vertrouwenspersoon getest.
De kern van het vak is het vermogen om te handelen vanuit een professioneel kader, niet vanuit persoonlijke voorkeur of organisatiebelang. Dat betekent: handelen op basis van waarden als zorgvuldigheid, respect, vertrouwelijkheid en autonomie. Een vertrouwenspersoon die zich te veel identificeert met de organisatie, loopt het risico signalen te relativeren of te verzwijgen. Een vertrouwenspersoon die zich volledig identificeert met de melder, verliest geloofwaardigheid binnen het systeem.
Onafhankelijkheid betekent niet afstandelijkheid, maar normbewustheid. Het gaat om het voortdurend stellen van de vraag: wie ben ik op dit moment voor deze melder en voor deze organisatie? De vertrouwenspersoon moet het vermogen ontwikkelen om op twee niveaus tegelijk te denken: empathisch naar de melder en systemisch naar de organisatie.
De juridische context ondersteunt dit evenwicht. De Arbeidsomstandighedenwet en de Wet bescherming klokkenluiders verplichten werkgevers om een functionerende meldstructuur te bieden. Tegelijkertijd schrijven beroepsnormen, zoals de gedragscode van de Landelijke Vereniging van Vertrouwenspersonen, voor dat de vertrouwenspersoon zijn of haar werk onafhankelijk moet kunnen uitvoeren. Dat betekent onder meer dat de werkgever geen invloed mag uitoefenen op de inhoud van gesprekken of rapportages, en dat vertrouwenspersonen moeten kunnen signaleren zonder vrees voor repercussies.
Professionele autonomie vraagt om interne borging. Dat kan bijvoorbeeld door een duidelijke positionering in de organisatie, directe toegang tot het bestuur, en een vastgelegde beschrijving van de rol en taken van de vertrouwenspersoon. Onafhankelijkheid is geen vanzelfsprekendheid; ze moet georganiseerd worden.
De vertrouwenspersoon die zich bewust is van zijn rol als professionele derde, kiest niet voor één kant van de tafel, maar voor de zorgvuldigheid van het gesprek. Hij of zij is geen vertegenwoordiger van de organisatie en evenmin een advocaat van de melder. De vertrouwenspersoon bewaakt de ruimte waarbinnen mensen durven spreken. Dat maakt deze rol onmisbaar – en tegelijk kwetsbaar.
Uiteindelijk is de legitimiteit van de vertrouwenspersoon niet gebaseerd op formele macht, maar op moreel gezag. Dat gezag groeit door consequent te handelen vanuit principes, door eerlijk te communiceren en door trouw te blijven aan de kern van het vak: onafhankelijk luisteren in dienst van veiligheid.